Geschiedenis van geld
Geld is erg belangrijk in onze samenleving. Zolang er mensen zijn, zijn er altijd ruilhandel geweest. Voordat munten werden verhandeld, handelden mensen in ossen, schelpen, zout, thee en tabak. Na het slaan vervingen munten geleidelijk het eerste primitieve betaalmiddel. Tijd om je te verdiepen in de geschiedenis van geld: van vee tot guldens.
Ruilhandel
Er was lange tijd geen geld. Veel producten maakten ze zelf, zoals kleding en schoenen. Maar mensen maakten toen ook gebruik van ruilhandel. Een man die koeien had en graan nodig had, ruilde een koe, melk of vlees met een andere man voor graan. Vee werd vaak gebruikt als betaalmiddel. De prijzen van goederen werden vaak berekend in meerdere ossen. Hier komt het woord “pecunia” vandaan. Het woord komt van het Latijnse woord voor vee: “pecus”.
Bij het ontstaan van dorpen en steden was ruilhandel echter niet echt nuttig. Hoeveel kostte een brood echt? Vier of vijf kippen? Of misschien een zak graan? En wat te doen als je brood wilt kopen, maar de bakker had je geit niet nodig, die je ervoor wilde ruilen? Het was helemaal niet handig om op deze manier te handelen. Dus bedachten mensen een item dat algemeen werd aanvaard als ruilmiddel en dat gemakkelijk mee te nemen was. Ze werden het eerste betaalmiddel zoals we ze kennen.
Het eerste betaalmiddel
De eerste betaalmiddelen waren anders dan ons huidige geld. Het oorspronkelijke geld moest aan een aantal voorwaarden voldoen: het moest gemakkelijk mee te nemen zijn, het moest onbeschadigd zijn, het moest gemakkelijk te (her)maken zijn en iedereen kon de waarde ervan inzien.
schelpen
Kauri werden gebruikt als betaalmiddel in Afrika en Azië. Het nadeel van het gebruik van mosselen is dat iemand die in de buurt van de oceaan woont, gemakkelijker toegang had tot geld (lees schelpen) dan iemand die meer landinwaarts woonde. De Nederlanders in Afrika kochten Afrikaanse slaven met kaurischelpen en verschillende steden, zoals Manhattan, werden gekocht met wampumschelpen.
Dit gebruik van kaurischelpen als betaalmiddel is nog steeds terug te vinden in onze taal. De Latijnse naam voor deze kaurischelpen is “monetaria”. Het Franse woord voor geld, ‘monnaie’, is hiervan afgeleid, en onze portemonnee of portemonnee is hiervan afgeleid: een drager van geld.
Zout
Zout wordt ook al lang als betaalmiddel gebruikt. Zout was in de oudheid zeldzaam en zeer belangrijk en waardevol. Zout werd gebruikt om voedsel te bereiden, zodat het lang houdbaar zou zijn en niet zou bederven. Marco Polo schreef al dat in de 13e eeuw mensen in China al met zouttabletten betaalden. Romeinse soldaten werden ook in zout betaald. Ons woord salaris komt van het Latijnse woord voor een reep zout: “salarium”. Het woord soldaat komt ook van zout: ‘durven’, zout geven.
Primitieve munten
Rond de 7e eeuw voor Christus verscheen in het koninkrijk Lydië, in wat nu West-Turkije is, het eerste goud- en zilvergeld electum. Het waren stukjes metaal die in de rivier waren gevonden, gebroken. Een leeuwenkop werd geslagen als het symbool van de koning van Lydië.
Munten werd in Griekenland en Turkije aangenomen. Ze maakten de munten mooi rond en uniform van formaat. De Romeinen namen het slaan van deze munten over, maar begonnen ook munten te gieten. Het was een sneller proces dan munten. Het nadeel van het gieten was dat het niet eenvoudig was om alle gegoten munten het juiste gewicht te geven. Er zijn dan ook geen gouden of zilveren munten uit deze tijd, maar brons.
gebouwd
De Kelten in de Lage Landen, voorheen Nederland, hadden hun eigen munten. Belangrijke Keltische stammen, zoals de Nervi, de Eburonen en de Treviri, hadden hun eigen munten. De Kelten sloegen hun munten van goud, zilver en brons. De munten verdwenen langzaam nadat de Romeinen het land waren binnengevallen.
Door de komst van de Romeinen naar de Lage Landen waren de Kelten verplicht deel te nemen aan het Romeinse muntsysteem. Romeinse soldaten wilden hun loon, dat bestond uit Romeinse munten, uitgeven in de door hen bezette gebieden, waaronder Nederland. Als gevolg hiervan moesten de Kelten munten als hun valuta gebruiken. Na het vertrek van de Romeinen, rond 402, werd het Romeinse muntsysteem in de Lage Landen niet meer gebruikt.
De middeleeuwen
Tijdens de Middeleeuwen keerden veel mensen terug om te ruilen. Het Romeinse muntsysteem werd afgeschaft en er kwam niets nieuws voor in de plaats. Het was een turbulente tijd met veel oorlogen.
In de tijd van Karel de Grote (742-814), de grote leider van de Franken, werden er zilveren munten geslagen. Na zijn dood bleken zijn zonen onvoldoende sterk om het rijk bijeen te houden en stortte het grote rijk in. Het maakte ook een einde aan het monetaire systeem van Karel de Grote.
Florin
In de dertiende eeuw steeg de welvaart na eeuwen weer. Gouden munten verschenen weer in de handel. Een van de belangrijkste munten uit die tijd was de gouden bloem “fiorino d’oro”. Deze munt is uitgegeven door de Italiaanse stadstaat Florence. In Europa kon met deze munt overal betaald worden. Ook in Nederland. “Fiorino d’oro” heette hier in Nederland “florijn”. Het is dan ook de hoofdmoeder van onze oude gulden. In 1325 begon Nederland zijn eigen gouden munten te slaan. Deze munten zijn genoemd naar het metaal waaruit ze zijn gemaakt: de gulden.
Carolus gulden
Rond 1400 waren er ongeveer 20 soorten gouden munten in omloop, verschillende guldens. Keizer Karel V (1500-1558) vond al die verschillende guldens niet nuttig en liet in 1543 een nieuwe munt slaan: de Carolusgulden. De keizer beval deze nieuwe gulden om de nieuwe rekeneenheid in zijn hele rijk te worden. Deze zilveren gulden was iets geheel nieuws. Alle munten hadden dezelfde waarde en zagen er allemaal hetzelfde uit. Het was voor het eerst dat niet meer zichtbaar was waar de munt vandaan kwam. Alle munten hadden hetzelfde portret van de keizer en dezelfde inscripties op de randen met de titels van de keizer. Op de achterkant stond het persoonlijke motto van de keizer.
Gulden in de muntwet van 1816
Vanaf 1568 verviel ‘Nederland’ in een 80-jarige oorlog. Vele jaren van bezetting volgden, waaronder jaren van Spaanse en Franse bezetting. Tijdens de bezetting moest Nederland gebruik maken van buitenlandse munten zoals de frank. Pas in 1813, toen Napoleon werd verslagen en afgezet, richtte de nieuwe koning van Nederland, koning Willem I, de Nederlandsche bank op, een nationale bank.
In 1816 werd een nieuwe muntwet aangenomen. In deze muntwet werd de gulden uit de Noordelijke Nederlanden gelijkgesteld met de gulden uit Brabant. Ook de decimale gulden werd ingevoerd. Vanaf dat moment bestond de gulden uit “honderd delen centen genaamd”. Tot dan toe werd er in stuivers gerekend. Vanaf 1817 werden in Utrecht de volgende munten geslagen:
- Gouden tener, een gouden munt van 10 gulden.
- Zilveren munten met 3 en 1 gulden.
- Zilveren munten 50, 25, 10 (dubbele stuiver of dubbeltje) en 5 cent (stuiver).
- Koperen munten met 1 en ½ cent.
In 1825 werd er een gouden vijfje aan toegevoegd, omdat het verschil tussen tien en drie gulden te groot werd geacht.
Op de voorzijde (de “kop” zijde) van de munten stond een portret van de Koning der Nederlanden: Koning Willem I. Vanaf dat moment tot de invoering van de euro in 2002 stond er in guldens altijd een portret van de koning of koningin van Nederland. Willem I, Willem II en Willem III respectievelijk, Emma (als regentes voor de nog te jonge Wilhelmina), Wilhelmina, Juliana en Beatrix.€