Aandelenrisicopremie
De risicopremie wordt gedefinieerd als het verschil tussen het totale rendement van aandelen versus obligaties. Het bepalen van de risicopremie is geen exacte wetenschap. Ook dit is geen vast percentage en kan per land verschillen. En het hangt ook af van welke periode wordt gekozen.
Risicovrije obligaties
Beleggers eisen een minimaal rendement op aandelen in vergelijking met risicovrije obligaties. De laatste activaklasse wordt ingenomen door staatsobligaties van stabiele landen. Dit zijn meestal landen die lid zijn van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). De lidstaten van de eurozone zijn ook lid om dichter bij huis te blijven. Door de kredietcrisis zijn er echter verschillen ontstaan in kapitaalmarktrentes (met een looptijd van twee jaar) tussen verschillende landen van de eurozone. Sinds de Tweede Wereldoorlog worden Duitse en Nederlandse staatsobligaties algemeen als de meest losse beschouwd.
Credit Suisse Global Investment Returns Yearbook 2009
Aandelenrendementen bestaan uit meerwaarden en dividenden. In overeenstemming met
Credit Suisse Global Investment Returns Yearbook 2009
het jaarlijkse rendement van het aandeel in de periode van 1900 tot 2008 was 8,4%. Het was 4,8% voor obligaties en 4% voor spaargelden. Dit betekent dat de risicopremie 3,4% bedroeg (8,4% minus 4,8%). Deze percentages zijn samengesteld door 3 London Business School-hoogleraren op basis van beursindicatoren in 17 grote wereldwijde financiële markten (Australië, België, Canada, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Italië, Japan, Nederland, Noorwegen, Spanje, Verenigd Koninkrijk, VS. , Zuid-Afrika, Zweden en Zwitserland).
Ook voor Nederland zijn cijfers bekend. Hier bedroeg het gemiddelde jaarlijkse rendement op aandelen van 1900 tot 2008 7,7%. Voor obligaties was dat 4,4%, terwijl de spaarquote in deze periode 3,7% was. Zo bedroeg de gemiddelde risicopremie in Nederland slechts 3,2%.
Fluctuerende risicopremie
Vooral in 1994-2009. ideeën over de kapitaalbehoefte gingen door verschillende bewegingen. Aan het begin van deze periode daalde de lange rente fors. Daarnaast zijn ook de inflatieverwachtingen getemperd. Toen ontstond het idee dat ook het risico van beleggen in aandelen afneemt. Door deze cocktail daalde de risicopremie.
Het uiteenspatten van de internetzeepbel bracht investeerders terug naar de aarde. Het geleidelijk groeiende optimisme werd vervolgens in het prille begin verpletterd door de kredietcrisis. De lange rente steeg vóór de kredietcrisis, maar de vele reddingsoperaties van verschillende regeringen hebben ze weer naar beneden gedrukt. Hierdoor is een paradox ontstaan. Want door de kredietcrisis is het risico van beleggen in zowel aandelen als bedrijfsobligaties toegenomen. Door de toename van de staatsschuld (en de toegenomen vraag naar risicovrije staatsobligaties) zijn de rendementen op staatsobligaties echter gedaald. De aandelenrisicopremie is fors gestegen. De historische risicopremie ligt doorgaans tussen 3% (rijpe markten) en 4% (opkomende markten). Zoals gezegd is dit een compensatie voor het extra risico dat aandelen met zich meebrengen ten opzichte van obligaties.
Pensioenfondsen en lagere risicopremie
In landen als Nederland is sinds 1982 de aandelenrisicopremie gedaald. Ook de kapitaalmarktrente daalde, evenals de inflatieverwachtingen. Dit was het gevolg van de vervaging van marktgrenzen veroorzaakt door de informatietechnologie (IT) revolutie, ook wel globalisering genoemd, en het verzadigingspunt van verschillende markten. Als gevolg hiervan konden fabrikanten geen prijsverhogingen doorvoeren in het eindproduct. Prijsstijgingen die aan de “onderkant” van de toeleveringsketen begonnen, werden in de toeleveringsketen geabsorbeerd. De strijd om efficiëntie stelde bedrijven ook in staat prijsstijgingen op te vangen. De bedrijfswinsten leken voorspelbaarder te worden. Ook bedrijven met schulden zouden activiteiten goedkoper kunnen financieren.
De daling van de risicopremie werd veroorzaakt door het toegenomen belang van aandelen in de vermogensstructuur van de belegger. Deze stijging werd opnieuw gedreven door het superieure rendement (ook voor risico gecorrigeerd) van aandelen in vergelijking met andere activaklassen. Door het lange termijn karakter van aandelen was het (relatief) hoge korte termijn risico geen probleem voor lange termijn beleggers zoals pensioenfondsen ABP en PGGM. Door de toename van het belang van aandelen in de vermogensstructuur nam het vereiste overrendement op aandelen ten opzichte van obligaties af. Dit resulteerde in een (verdere) overwaardering van aandelen ten opzichte van obligaties.
Afgezien van de verlaging van de risicopremie op zich, liet de Nederlandse markt een herwaardering zien als gevolg van veranderingen in de aard van de markt. Zo was de weging van de cyclische sector op de Nederlandse aandelenmarkt duidelijk gedaald ten gunste van defensieve aandelen. Door deze gewijzigde samenstelling is de risicopremie van de Nederlandse aandelenmarkt verder gedaald.
Na de internetbubbel en de bronnenbubbel
Sinds het uiteenspatten van de internetzeepbel en de terroristische aanslagen van 11 september 2001 en daarna, is het duidelijk geworden dat een laag bedrijfsrisico geen vanzelfsprekendheid was. Daarnaast zorgde de groei in ontwikkelingslanden als China en India voor een enorme vraag naar grondstoffen. Inflatie werd weer een belangrijk onderwerp. De kredietcrisis heeft de onzekerheid vergroot. Ook de goedkopere financiering via bankschuld is voorlopig verdwenen. Daardoor lijkt de risicopremie voor aandelen voorlopig af te drijven.€